De samenstelling van een geschillenadviescommissie (7.63a WHW)

De Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (“WHW”) bepaalt dat elke instelling voor hoger onderwijs een geschillenadviescommissie heeft (art. 7.63a lid 1 WHW) en dat de leden van een geschillenadviescommissie functioneel onafhankelijk zijn.

In de Kamerstukken II 2008/09 31821, nr. 3 blz. 21/22 is daaromtrent, en voor zover van belang, het volgende opgemerkt:

Geschillen worden behandeld door een daartoe door het instellings- bestuur in het leven geroepen commissie. Daarbij is artikel 7.13 van de Algemene wet bestuursrecht van (overeenkomstige) toepassing. Dat artikel heeft betrekking op procedurele aspecten van de behandeling van geschillen. Daarnaast wordt een aantal uitgangspunten geformuleerd: de leden moeten functioneel onafhankelijk zijn. Dat betekent dat het college van bestuur de leden geen instructie mag geven over de manier waarop de commissie zijn taak uitoefent. Alleen op die manier wordt de onafhankelijkheid van de commissie optimaal gegarandeerd. Voorts wordt bepaald dat de geschillencommissie de «gewone» geschillen behandelt die gerelateerd zijn aan WHW of de daarop gebaseerde regelingen. Voor geschillen die gerelateerd zijn aan examens, is het college van beroep voor de examens bevoegd. De geschillencommissie gaat na of een minnelijke schikking tussen partijen mogelijk is en als de zaak spoedeisend is, kan de voorzitter van de commissie de behandeling versneld laten plaatsvinden. Ook het college van bestuur moet in dat geval snel een besluit nemen, zodat de student uiteindelijk op een zo kort mogelijke termijn duidelijkheid verkrijgt over de uitkomst van het geschil.

Dat de samenstelling van een geschillenadviescommissie in de praktijk lastig blijkt volgt uit ook uit jurisprudentie bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (“CBHO”).

Het CBHO in haar uitspraak van 20 oktober 2014, zaaknr. 2014/087 overweegt, voor zover relevant, als volgt:

2.2.2 (…) Volgens de huidige werkwijze bestaat de geschillenadviescommissie uit medewerkers van de afdeling Juridische Zaken (hierna: de afdeling JZ) van de [Radboud Universiteit Nijmegen, (“RUN”)]. Deze werkwijze is volgens verweerder niet in strijd met de Structuurregeling en/of het Reglement, nu hieruit niet volgt dat de leden functioneel onafhankelijke personen dienen te zijn. Appellant is in de bezwaarfase gehoord door [mr. X], medewerker van de afdeling JZ, die optrad als geschillenadviescommissie. Na het horen heeft zij advies aan verweerder uitgebracht. Dit advies was geaccordeerd door het hoofd van de afdeling JZ.
2.2.3 Nu de RUN een bekostigde universiteit is, volgt uit artikel 7.1, eerste lid, van de WHW dat hoofdstuk 7 van deze wet, en derhalve ook titel 4 van dit hoofdstuk, op haar van toepassing is. Dat de RUN een bijzondere instelling is, maakt dit niet anders. Uit de tekst van de wet noch de parlementaire geschiedenis volgt dat de wetgever titel 4 van hoofdstuk 7 niet heeft willen laten gelden voor bijzondere instellingen dan wel aan bijzondere instellingen de ruimte heeft geboden deze titel buiten toepassing te laten. Dit betekent voorts dat voornoemd artikel 7.63a, dat in titel 4 van hoofdstuk 7 van de WHW is opgenomen, onverkort op de RUN van toepassing is. Uit artikel 7.63a, eerste lid, van de WHW volgt dat de RUN het bezwaarschrift van appellant ter advisering in handen diende te stellen van een geschillenadviescommissie bestaande uit functioneel onafhankelijke leden. Verweerder heeft in strijd met deze bepaling gehandeld, nu hij het bezwaarschrift van appellant ter advisering heeft voorgelegd aan een geschillenadviescommissie die bestond uit medewerkers van de afdeling JZ van de RUN en zij geen functioneel onafhankelijke personen als bedoeld in deze bepaling zijn.

Deze uitspraak werd eveneens bevestigd in een opvolgende uitspraak van het CBHO, ditmaal bij de Hogeschool Inholland.

Het CBHO overweegt in haar uitspraak van 8 maart 2016, zaaknr. 2015/048, voor zover relevant als volgt:

2.2.1. (…) In zijn uitspraak van 20 oktober 2014 (CBHO 2014/087), waarnaar ook appellante heeft verwezen, heeft het College geoordeeld dat medewerkers van een afdeling Juridische Zaken van een onderwijsinstelling niet functioneel onafhankelijk waren. In het onderhavige geval is dat niet anders. Dat leden van de geschillenadviescommissie zich blijkens de instructie van verweerder niet mogen laten leiden door opdrachten van een leidinggevende, een directeur of het college van bestuur, is niet voldoende om de wettelijk vereiste onafhankelijkheid te kunnen waarborgen. Dat in het concrete geval van vooringenomenheid van (een van) de leden van de geschillenadviescommissie niet direct is gebleken, maakt dit niet anders. Het advies dat aan het college van bestuur is uitgebracht, voldoet daarom niet aan het bepaalde in artikel 7.63a, eerste lid, van de WHW, zodat de beslissing van 6 januari 2015 daarop niet mocht worden gebaseerd.

Ook de Vrije Universiteit had moeite met de samenstelling van een functioneel onafhankelijke geschillenadviescommissie.

Het CBHO overweegt in haar uitspraak van 23 augustus 2016, zaaknr. 2016/042, voor zover relevant, als volgt:

2.3 Appellante betoogt dat de beslissing van 28 januari 2016 onbevoegd is genomen. Hiertoe voert zij onder meer aan dat de leden van de geschillenadviescommissie die advies heeft uitgebracht niet onafhankelijk waren, omdat zij werkzaam zijn bij de afdeling Juridische Zaken van de universiteit.

2.3.1 Dit betoog slaagt. In zijn uitspraak van 20 oktober 2014 in zaak nr. 2014/087 (www.cbho.nl) heeft het College geoordeeld dat medewerkers van een afdeling Juridische Zaken van een onderwijsinstelling niet functioneel onafhankelijk waren. In het onderhavige geval was dat niet anders. Dat leden van de geschillenadviescommissie zich blijkens de instructie van verweerder niet mogen laten leiden door opdrachten van een leidinggevende, directeur of het college van bestuur, is niet voldoende om de wettelijke vereiste onafhankelijkheid te kunnen waarborgen. Dat in het concrete geval van vooringenomenheid van (een van) de leden van de geschillenadviescommissie niet is gebleken, maakt dit niet anders. Het advies dat aan verweerder is uitgebracht, voldoet daarom niet aan het bepaalde in artikel 7.63a, eerste lid, van de WHW, zodat de beslissing van 28 januari 2016 daarop niet mocht worden gebaseerd.

Meer recentelijk, bij uitspraak van 23 oktober 2020 (zaaknr. 2019/112), [r.o. 2.9] heeft het CBHO daarover het volgende nog overwogen:

2.9. Het College is niet gebleken dat de advisering door de Geschillenadviescommissie Studentenbezwaren [van de Universiteit van Amsterdam] in de zaak van appellante niet voldeed aan de in artikel 7:63a neergelegde voorschriften. Zoals door verweerder is toegelicht waren alle bij de advisering betrokken leden functioneel onafhankelijk en bestond de commissie niet, en dus anders dan appellante meende, uit bij de UvA werkzame stafleden

Tot slot, bij uitspraak van 4 november 2021, zaaknr. 2021/044 heeft het CBHO, voor zover van belang, overwogen:

2.4.1. Het College heeft eerder, in zijn uitspraak van 23 oktober 2020 in de zaak 2019/112, geoordeeld dat het voorschrift van artikel 7.63a van de WHW ziet op functionele scheiding van taken en niet op rechtspositionele onafhankelijkheid. Het College is niet gebleken dat de advisering door de Geschillenadviescommissie [van de Vrije Universiteit] in de zaak van appellant niet voldeed aan de in artikel 7:63a neergelegde voorschriften. Zoals door verweerder is toegelicht waren alle bij de advisering betrokken leden functioneel onafhankelijk.

Voornoemde jurisprudentie laat zien dat leden van een geschillenadviescommissie functioneel onafhankelijk moeten zijn. Functioneel onafhankelijk betekent dat dat het college van bestuur de leden geen instructie mag geven over de manier waarop de commissie zijn taak uitoefent. Duidelijk is ook dat de leden geen medewerkers van juridische zaken kunnen zijn, zelfs indien ze zich blijkens een instructie niet mogen laten leiden door opdrachten van een leidinggevende, een directeur of het college van bestuur. Tot slot is duidelijk geworden dat functioneel onafhankelijk niet betekent rechtspositionele onafhankelijkheid.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *