Geen sprake van plagiaat

Wederom heeft een beroep door ons ingesteld geleid tot vernietiging, ditmaal beslissingen van het College van Beroep voor de Examens (“CBE”) van de Universiteit van Amsterdam en de Examencommissie College of Humanities (“CoH”). Het gaat in deze zaak om de beantwoording van de vraag of er sprake is van plagiaat toen onze cliënte, een eerstejaarsstudente bij de opleiding Mediastudies, haar werkstuk voor het vak Media Research had ingeleverd. Ter beantwoording van deze vraag moet worden bezien of er al dan niet sprake is van handelen van een student waaruit blijkt dat hij of zij tekortschiet in de eisen die de opleiding stelt om tot een positieve beoordeling van het resultaat te komen (zie ook uitspraak van het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (“CBHO”) van 5 januari 2015 en zaaknr. 2014/96 [r.o. 2.9]). De examencommissie CoH en het CBE van de Universiteit van Amsterdam echter weigeren om te bezien of sprake is van een tekortkoming van cliënte.

Tegen die beslissingen keert zich het door ons opgestelde beroepschrift.

Het CBHO oordeelt als volgt:

2.6 Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat in de wetenschap van groot belang is dat op juiste en volledige wijze wordt aangegeven dat en in hoeverre gebruik wordt gemaakt van andermans werk.(…)
2.7 Dat neemt niet weg dat niet iedere onjuiste bronvermelding is aan te merken als plagiaat (…) Voor de vraag of sprake is van plagiaat (…), voor zover het gaat om het niet, onjuist of onvolledig verwijzen naar bronnen, zijn de omvang en de ernst van de onjuiste bronvermelding van belang.

Attendering I

Zoals uit vaste jurisprudentie blijkt moet fraude (en dus plagiaat) worden onderscheiden van handelen van een student waaruit blijkt dat hij of zij tekortschiet in de eisen die de opleiding stelt om tot een positieve beoordeling van het resultaat te komen. Het CBHO heeft daaraan toegevoegd dat voor de vraag of sprake is van plagiaat, voor zover het gaat om het niet, onjuist of onvolledig verwijzen naar bronnen, de omvang en de ernst van de onjuiste bronvermelding van belang zijn. In een opvolgende uitspraak van het CBHO van 29 april 2021, zaaknr. 2020/167, [r.o. 2.3.4] is dit standpunt (wederom) bevestigd.

Attendering II

In ons beroep is verder het procesbeloop aangekaart. Het CBHO heeft zich echter hier niet over uitgelaten. In een latere uitspraak van 15 maart 2021, zaaknr. 2020/173, [r.o. 2.5] heeft het CBHO namelijk overwogen dat:

(…) het op de weg van de examencommissie gelegen om tijdig de stukken waarop het vermeende plagiaat betrekking heeft aan appellant ter beschikking te stellen, zodat hij zich adequaat kon voorbereiden op zijn verdediging, hetgeen niet is gebeurd. De examencommissie heeft dus niet mogen volstaan met de algemene mededeling dat
appellant wordt beschuldigd van plagiaat en dat hij in een gesprek hierover uitleg mag geven. Appellant betoogt dan ook terecht dat verweerder niet heeft onderkend dat de beslissing van de examencommissie in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel tot stand is gekomen, zodat de beslissing van zowel verweerder als de examencommissie alleen al hierom niet stand kan houden.

Daarmee zou ook op andere gronden de beslissing van de Examencommissie CoH en CBE Universiteit van Amsterdam vernietigd kunnen worden.

Een link naar de uitspraak van 1 maart 2021 van het CBHO tref je hier.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *